Van zilverklei naar Delftse klei
Als je eenmaal met metaalklei werkt ga je op een gegeven moment andere aanvullende materialen/technieken zoeken om je mogelijkheden uit te breiden. Bijvoorbeeld, om al de waardevolle zilveren afval te verwerken: misbaksels uit zilverklei, knipsels van zilveren draad en plaat… En niet te vergeten oma’s gebroken lepels en andere erfstukjes. Nou ja, bolletjes smelten en vrije vormen in water gieten, dat kan altijd. Maar iets zinvols maken?
Op het internet heb ik de Delftse gietmethode ontdekt die ook gebruik maakt van klei: vettige rode gietaarde waarin allerlei voorwerpen worden afgedrukt om vervolgens te worden gegoten. Mijn eerste kennismaking met de Delftse gietmethode was op een eendaagse seminar in Den Haag. Leuk voor een kennismaking, maar de Delftse gietmethode kun je niet echt in een dag leren. Pas tijdens de cursus bij Atellier Mouraille – en daarna veel zelf oefenen – kon ik deze methode in praktijk leren. Mijn belangrijkste ervaringen zou ik hier willen delen. Let op: het is geen complete gebruiksaanwijzing (die kun je hier vinden).
Het model
Niet alle voorwerpen lenen zich om afgegoten te worden in de Delftse gietringen. De belangrijkste eis: het model moet ‘sluitend’ zijn (niet te verwarren met ‘stuitend’ ;)). Dat wil zeggen als een kegel naar onderen lopen, met de onderelementen altijd breder (of in ieder geval niet smaller) dan bovenelementen. Maar dat is lang niet alles. De compacte vormen met een centraal geplaatst gietkanaal zijn het best. Hoe meer vertakt en hoe meer afstand van het gietkanaal, hoe groter de kans dat de vloeibare metaal de extremiteiten niet bereikt. Ook bij ringen gaat het vaak mis omdat de metaal een lange weg moet afleggen om de gehele ring te vullen. Het beste om te beginnen zijn vrije vormen zoals takken of andere stukjes hout. Een kat zonder pootjes en oortjes is geen kat meer, maar een takje met een aftakking meer of minder is nog steeds een takje.
Metalen en houten voorwerpen, takjes, schelpen, fossielen… alle deze in de natuur (of op zolder) gevonden spulletjes lenen zich heel goed voor de Delftse gietmethode. Wil je in plaats van een ‘kant-en-klaar’ voorwerp iets zelf maken, dan zijn er meerdere materialen beschikbaar: cardboard, spaanplaat, hout, of, om modellen echt te vormen – fimoklei en bijenwas. Fimoklei laat zich goed bewerken en afharden. Zeker als je al ervaring met klei hebt… Maar het model behoudt de typische grovere ‘keramiek’-vormen. Geen strakke en superfijne lijnen dus. Met bijenwas was mijn ervaring veel minder positief, want het in bijenwas gevormde stukje wilde zich vervolgens niet afharden en bleef zacht. Ik heb gelezen dat men ook gipsmodellen kan gebruiken. Ze moeten goed hard zijn om in de gietaarde te worden afgedrukt.
Afdrukken in de gietaarde
Belangrijk: bij het vullen van de ringen de gietaarde goed aanstampen. Hoe compacter de gietaarde, hoe strakker de vorm, meer fijne details van het model en minder kruimeltjes in de mal en in de kanalen. Met de vinger flink aandrukken is niet genoeg. Een aanstamphammertje met een houten of rubberen kop is het beste. De aarde die direct in contact met het model komt moet dan superstrak zijn. Ook de hele onderste ring in feite, want daar komen de kanalen. De minst belangrijke is de bovenlaag van de bovenste ring. Die kan heel snel met grote klompen aarde worden gevuld. Ik vraag mij zelfs af of de bovenste ring helemaal tot de randen moet worden gevuld.
Om de ringen makkelijk uit elkaar te scheiden moet er een laagje krijt of talkpoeder op de onderste ringhelft komen. Mocht er bij het openen van de ringen iets in de afdruk kapot gaan, kun je het altijd ‘repareren’. Druk het model nog een keer in – in de helft waar het nodig is. Of corrigeer het handmatig. Bruneerstaal (met stalen of agaatkop) is heel handig om de gietaarde (bij) te vormen en glad te strijken. Met name het gietkanaal dat heel glad moet zijn zodat het vloeibare metaal zo snel en gelijkmatig mogelijk de vorm bereikt en vult.
De kanalen: gietkanaal en ontluchtingskanalen
De kanalen zijn erg belangrijke elementen in de Delftse gietmethode. Het metaal moet vrij en makkelijk kunnen vloeien en de lucht moet kunnen ontsnappen. Ze moeten dan strak en open zijn: vooral geen kruimeltjes in de weg.
Om de kanalen te snijden zijn scherpe hobbymessen met diverse lemmeten het beste, met name die met de afgeronde vorm. Het afgeronde lemmet (zoals op het beeld) snijdt makkelijk door de gietaarde heen zonder veel te kruimelen. Ook bij het uitsnijden van het trechtervormige gietkanaal is het handig.
De plaatsing van het gietkanaal is cruciaal. Hoe centraler in het stuk hoe beter, hoe groter de kans op gelijkmatige verspreiding van de metaal. Hoe groter het kanaal hoe makkelijker het gieten. Maar bedenk dat je straks een brede klomp van de overtollige metaal moet afzagen. Want ja – en het is ook tegelijk een van de grootste nadelen van de Delftse gietmethode – er blijft altijd een klomp metaal over. Je moet met veel ‘redundancy’ werken. Dat wil zeggen: veel meer metaal laten omsmelten dan voor het stukje zelf nodig is. Er moet teveel metaal zijn om de vorm goed te vullen en hoe breder het gietkanaal hoe meer metaal blijft er achter.
Het gieten
En dan… heel spannend … het gieten zelf. Hoe het gaat, lees mijn volgende blog.
Wordt vervolgd.In English
Leave a Reply